Interview met Erik de Jong
Clusius-hoogleraar Geschiedenis van tuin- en landschapsarchitectuur “De tuin als beschavingsideaal”. – Interview van Inge van der Hoeven uit 2006 / Leiden Universiteit
Indiaanse moestuintjes, een volkstuinencomplex, het Vondelpark of de Villa d’Este, hebben één ding gemeen: ze vormen het voortdurend veranderende resultaat van de neiging van de mens om een eigen plek te creëren. Erik de Jong, sinds oktober 2003 bijzonder hoogleraar Geschiedenis van tuin- en landschapsarchitectuur namens de Clusiusstichting, heeft nog maar weinig tijd om zijn eigen stukje land in Drente te bewerken. Hij mag mede bepalen hoe het Amsterdamse Vondelpark er uit gaat zien. Tijdens het najaar woont hij in New York voor zijn aanstellingen bij Dumbarton Oaks (Washington D.C.) en The Bard Graduate Center. “Veel mensen denken dat landschap, natuur en park hetzelfde zijn. New Yorkers vragen aan mij: ‘Maar… Central Park is er toch altijd al geweest?’”
Waar komt uw fascinatie voor tuin- en landschapsarchitectuur vandaan?
“Ik studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, maar ik vond heel veel dingen boeiend. Zo heb ik er vakken vergelijkende literatuurwetenschap, Frans en middeleeuws Latijn bij gevolgd. Voor een van mijn afstudeerscripties stootte ik op de tuinen in het Duitse Kleef van Johan Maurits van Nassau-Siegen. Deze heeft na de vrede van Münster in 1648 prachtige classicistische tuinen laten aanleggen. In de dertigjarige oorlog was in dit gebied ontzettend veel verwoest. De tuinen functioneerden dan ook als vredessymbool: Van Nassau-Siegen probeerde het landschap weer tot een paradijselijk geheel te maken. In dit onderwerp kwamen verschillende van mijn interesses samen. De tuinen hadden niet alleen een sterke beeldende kwaliteit vanwege de architectuur van het landschap en de erin opgestelde beelden, maar ook een literaire: er waren verschillende hof- en tuingedichten op geïnspireerd. In Nederland bestond destijds nog nauwelijks een traditie om de geschiedenis van de tuin- landschapsarchitectuur te bestuderen. In Amerika was er daarentegen al veel eerder een speciaal instituut voor opgericht: Dumbarton Oaks van Harvard University. Via David Coffin, hoogleraar in Princeton, kwam ik daar terecht. Hij was een van de eerste architectuur- en kunsthistorici die, op aanraden van Erwin Panofsky, een serieus boek schreef over de culturele en intellectuele betekenis van de Villa d’Este bij Tivoli. Nadat ik hem een brief had geschreven heeft hij een middag voor me uitgetrokken; hij is mij sindsdien altijd blijven volgen. Dat heeft me heel erg geïnspireerd.”
Hebben zich in de loop van de tijd belangrijke veranderingen voorgedaan in de relatie tussen mens en landschap?
“In de 19e en 20e eeuw heeft de tuin een beschavingsoffensief doorgemaakt. Dat had alles te maken met de behoefte aan verbetering van de levensomstandigheden in die periode. In essentie maakt iedere cultuur zijn tuinen en landschappen. Mensen uit veel oude en niet-westerse culturen maakten al tuinen, waarin de relaties tussen landschap, mens, natuur en samenleving weerspiegeld werden. Zo is de Indiaanse tuin het domein van de vrouw, in een traditie die van moeder op dochter werd doorgegeven. De vrouw leerde de namen van alle planten en ze beschouwt deze zelfs als haar eigen dochters. De tuin bezit voor hen magische krachten en wordt heel bewust ingericht, omdat alle onderdelen een betekenis en een functie hadden. De tuin is onderdeel van wat wel place-making wordt genoemd. De waarden en sociale structuur van de stamcultuur werden geprojecteerd op het landschap.”
Is er in de gemiddelde Nederlandse tuin ook zoveel diepgang te zoeken?
“In Nederland is de tuin voor een groot deel een commerciële aangelegenheid, maar dat maakt het fenomeen niet minder interessant. De commercie maakt trends en Nederlanders geven in grote tuincentra per jaar miljoenen uit aan tuinobjecten. Vrij oppervlakkig misschien, maar toch kennen veel mensen een heilzame werking toe aan tuinieren. Als je mensen nu vraagt hoe hun ideale woonomgeving eruit ziet, blijkt dat bijna iedereen naast een comfortabel huis ook wel een tuin in gedachten heeft. Toch blijft het in Nederland vooral een privé-aangelegenheid. Als we in Amsterdam of Leiden langs de grachten lopen, valt ons op hoe mooi de huizen langs het water liggen, maar we realiseren ons zelden dat achter al die grachtenpanden een heel landschap met vaak prachtige tuinen verborgen liggen.”
De inrichting van landschap botst regelmatig met de drang om natuur te behouden. Hoe kunnen we een balans vinden?
“Bij inrichting van ons toekomstig landschap in en buiten de stad, figureert tegenwoordig de centrale vraag: ‘Wat moet behouden worden, als natuur, als ecologie, als cultuur en wat kunnen we ontwikkelen in, door en met behoud?’ In ons land is veel aandacht voor de monumentenzorg voor stenen monumenten. Voor landschap zou dat eigenlijk ook zo moeten gaan. Het lastige – maar ook het interessante – is dat je er op zoveel verschillende manieren mee om kunt gaan, omdat landschap uit zichzelf nou eenmaal altijd in verandering is. Je kunt de vegetatie in zo’n gebied zien als belangrijke ecologische bouwsteen, maar ook de interventie van de mens in en met die natuur als een cultuurgegeven. Veel mensen denken dat landschap en natuur autonome gegevens zijn, maar ons gebruik, onze beleving, onze omgang met, projecties op en verwachting van natuur en landschap behoren eveneens tot de geschiedenis van ons ‘gemaakte’ landschap. New Yorkers vragen wel eens aan mij: ‘Maar Central Park, dat is er toch altijd al geweest?’, zo evident wordt kennelijk de aanwezigheid van ontworpen natuur ervaren. Er leefde dan ook lang een neiging om parken en tuinen te laten verwilderen. Het gebrek aan parkonderhoud in de jaren ’60, ’70 en ’80 heeft bewezen dat dit ook op een mislukking kan uitlopen. Veel stadsparken bezitten nu te weinig variatie en zijn verwaarloosd omdat er te weinig durf is om opnieuw natuurschoonheid in het ontwerp te brengen of een park van culturele betekenis te laten zijn. Tegenwoordig wordt daar gelukkig weer meer aandacht aan besteed en streeft men meer naar waardering voor de groene ruimte in onze directe omgeving.”
Tuinen en parken zijn dus eigenlijk onmisbaar in ons dagelijks leven?
“In vele opzichten wel, ja. Tuinieren of het intensief bezoeken van tuinen of parken kan een belangrijke rol spelen bij verwerkingsprocessen. Onlangs is een boek verschenen van Kenneth Helphand over tuinen en oorlog. Daarin onthulde hij onder andere dat militairen in Irak naast hun werkzaamheden aan het front ook tuinierden. Een ander voorbeeld: Er waren aanvankelijk plannen gemaakt om op de plek van het verwoeste World Trade Center een grote tuin te ontwerpen, in plaats van een gebouw. Onze samenleving kent kennelijk aan tuinen dat soort helende functies toe.”