De landschapsarchitect lost ruimtelijke problemen ontwerpend op en brengt nieuwe topografische situaties in beeld. Hij doet dat op verschillende schaal- en abstractieniveaus (van tuin tot landsdeel) en, al naar gelang de aard van de opgave, als solitair deskundige of als deelnemer aan een interdisciplinair planteam. In die zin is de landschapsarchitectuur als discipline sterk verwant aan de architectuur, de stedenbouw, de cultuurtechniek en de civiele techniek. Wat betreft de eigenschappen van zijn ontwerpmateriaal is de landschapsarchitect afhankelijk van kennisbronnen als de bodemkunde, de ecologie, de hydrologie en de geografie. De verankering van zijn vak in de samenleving vergt daarnaast inzicht op het vlak van onder meer de omgevingspsychologie, de sociologie en de economie. Het is dus een discipline met een brede oriëntatie en gericht op duurzame verandering van de dagelijkse leefomgeving. Mede daarom krijgt de landschapsarchitect de laatste jaren een steeds belangrijkere rol binnen het proces van de ruimtelijke ordening.
Specifiek voor landschapsarchitectuur is het ontwerpen van nieuwe topografie op basis van kennis van natuurlijke elementen en processen. De landschapsarchitect is zich nadrukkelijk bewust van het temporele aspect van de omgeving. Hij weet hoe hij, met het aanbrengen van de juiste basiscondities, de tijd – zoals die tot uiting komt in groei, ontwikkeling, gebruik en verval – kan uitdagen tot het laten ontstaan van een hoogwaardige buitenruimte. Tegen die achtergrond wordt in Nederland het werk van de landschapsarchitect getypeerd door het trachten te verzoenen van nieuwe artefacten met het ‘laadvermogen’ van de natuurlijke en de historische omgeving. (bron Academie van Bouwkunst)